Legioen van Maria Nederland & België
Legio Mariae
 
 






 Deel deze pagina:

link naar de RSS Feed van de laatste nieuwsberichten meld deze pagina op Twitter meld deze pagina op Facebook

Pastoor Frijns

Vroege pionier van het Legioen van Maria

gepubliceerd: zondag, 26 maart 2017
V.l.n.r.: Kapelaan Jo Frantzen, Mgr. P. Moors en Pastoor J. Frijns
V.l.n.r.: Kapelaan Jo Frantzen, Mgr. P. Moors en Pastoor J. Frijns

In 1917 werd Frank Duff de voorzitter van de St. Patrick’s Conferentie van de St. Vincentius­ver­eni­ging in Dublin, Ierland. Er werden werkzaamheden aangepakt naargelang de nood zich voordeed: katechismuslessen voor verwaarloosde kinderen; een centrum voor geheelonthouders; het bevorderen van het vieren van de dagelijkse H. Mis enz.

Frank Duff toonde zich een inspirerende motor. Het was een grote stap voorwaarts dat leken betrokken werden bij de verschillende vormen van apostolaat. Omdat een aantal van de ac­ti­vi­teiten gericht waren op vrouwen en kinderen werd voor het eerst een beroep gedaan op vrouwen om de Vincentius­ver­eni­ging te helpen. Dat duurde zo vier jaar lang. Intussen had Frank Duff kennis gekregen van het boek van de H. Grignion de Montfort over ‘De Ware Godsvrucht tot Maria’. Aanvankelijk had hij het van zich weggeworpen omdat hij de inhoud te overdreven vond. Maar het liet hem niet los; hij worstelde er mee, aanvaardde het maakte er zijn levensprogram van. Hij móést erover spreken. Anderen werden ook enthousiast en besloten werd een speciale vergadering te houden om deze devotie verder uit te diepen. Binnen zeventien dagen na die vergadering was het Legioen van Maria geboren.

Dat ging zo: een van de Vincentianen gaf een verslag over het bezoek aan het Union Hospitaal in Dublin. Dat werk werd tot dan toe alleen door mannen gedaan. De vraag kwam: “Kunnen de vrouwen dat werk ook niet doen?” Een zestal vrouwen was onmiddelijk bereid en ze zouden proberen anderen er warm voor te krijgen. De volgende woensdag zouden ze om 8 uur bij elkaar komen voor een eerste vergadering. Op die avond van 7 september 1921, de voor­avond van het feest van Maria’s Geboorte, kwamen 15 personen bijeen: de priesterToher, Frank Duff en 13 dames. Tot ieders blijde verrassing zag men bij het binnenkomen dat op de tafel hel beeld stond van de On­be­vlekte Ont­van­ge­nis van Maria met bloemen en kaarsen. Niemand had er tevoren over gesproken; het was een initiatief van een van de vroege komers. Op Frank Duff had dit zo’n indruk gemaakt, dat hij opmerkte dat het hem trof dat de deelnemers niet eerst bij elkaar gekomen waren en later Maria hadden uitgenodigd bij hen te komen. Zij was er vóór hen, wachtend om hen te ontvangen en hen in haar dienst aan te nemen.

De nieuwe vereniging kreeg aanvankelijk de naam: ‘De vereniging van O.L. Vrouw van Barm­har­tig­heid’. Later werd de naam: ‘Het Legioen van Maria’. Vanaf het begin wijdden de leden zich aan een apostolaat met een pastoraal karakter, waardoor de leken een nieuw terrein betraden, zoals er tevoren nog niet was geweest. Hun leven zou gekenmerkt worden door de spiri­tua­li­teit van de Ware Godsvrucht tot Maria. Het werk moest praktisch zijn: dienst aan Jezus en Maria, niet alleen in woorden, maar ook in daden. Hen dienen in iedere mens die ze zouden ontmoeten. Het werk breidde zich snel uit. De prostitué's in Dublin werden bezocht; er werd voor hen een huis geopend ‘Sancta Maria’. Er kwamen meer groepen van het Legioen. In 1927 werd een huis geopend voor thuisloze mannen, de ‘Morning Star’, in 1930 een dergelijk huis voor vrouwen in moeilijkheden, ‘Regina Coeli’. Intussen kwam de uitbreiding verder in Ierland tot stand. Het is ondoenlijk hier te beschrijven hoe wonderbaarlijk de groei van het Legioen van Maria over heel de wereld is geweest in betrekkelijk korte tijd.

1928: de eerste stichting buiten Ierland. Dat was Glasgow in Schotland. Binnen vier jaar waren daar 22 praesidia in en rond Glasgow. 1929: hel eerste praesidium in Engeland, Londen. Newcaslle en Liverpool volgden. 1931 : de stichting van het Legioen in de Nieuwe Wereld, in Raton, New Mexico. De stichting in Canada onder de Cowichan Indianen. De Apos­to­lisch Internuntius in China, aarts­bis­schop Riberi, zorgde dat het Legioen zich vestigde in China, als tegenwicht tegen het communisme. Die zagen het Legioen als hun grootste vijand. Vele, vele leden werden later gevangen gezet, gemarteld en stierven er als martelaren. Nu wordt het Legioen van Maria erkend als een krachtige organisatie van het lekenapostolaat. Het werkt in meer dan 1200 bisdommen over heel de wereld en in alle werelddelen. De actieve leden hebben het millioen overschreden. De biddende leden zijn tienmaal zo talrijk in aantal. Af en toe publiceert dit tijd­schrift gegevens over de werkzaamheden over heel de wereld. Elders in dit blad kunt u lezen, hoe de Philippijnen het gouden jubileum van het Legioen daar eerden met de uitgave van een postzegel. En Nederland? Wij herdenken dat het Legioen dit jaar 50 jaar geleden werd gesticht in Limburg. We doen dat bescheiden. want onze groep is klein en we hebben de geestelijke wind niet mee. Maar dankbaar zijn we wel voor al het apos­to­lische werk dat de leden van het Legioen van Maria al die jaren mochten doen voor het Rijk van Christus, onder aanvoering van onze koningin, Moeder Maria!

En we gaan door!

Ph. Heitzman SCJ

Het Legioen in een concentratiekamp

Met verwondering las ik die titel in het jongste nummer van ons Oostenrijks tijd­schrift ‘Regina Legionis’ (mei-juni 1991). Maar mijn verwondering steeg nog, toen ik merkte dat het hier ging om een concentratiekamp in Nederland, nl. Amersfoort, en dat de priester, die het klaarspeelde het Legioen daarbinnen te brengen, een oud-bekende van mij was, namelijk kapelaan Jac. Frijns, jarenlang kapelaan in Stein (L), en daarna pastoor in Meezenbroek (Heerlen). Met hier en daar een kleine inkorting laten we nu kapelaan Frijns zelf aan het woord. Ik denk dat zijn verhaal ons allemaal ten zeerste zal interesseren.

Op Goede Vrijdag 7 april 1944 kwam ik met een groep gevangenen uit de gevangenis van Maastricht in het beruchte concentratiekamp Amersfoort. Daar zaten zo ongeveer 4500 mensen, waarvan er iedere week tussen de zeshonderd en duizend verder naar Duitsland werdeo getransporteerd. Elke godsdienstige bijeenkomst en aktiviteit was verboden. Het was zeer gevaarlijk, zich daarmee in te laten, want onder de gevangenen zelf zaten een aantal spionnen ... Dezen legden er zich op toe, om zoveel mogelijk gevangenen te verraden, om in een goed blaadje te staan bij de bevelvoerders van het kamp.

Avontuurlijke zielzorg

In het begin waren wij er met vier priesters, maar drie ervan werden al gauw naar een ander kamp overgebracht, zodat ik alleen over bleef. In het begin stelden wij, zielzorgers, enige regels op voor ons werk: biecht horen deden wij meestal, terwijl we in het kamp rondwandelden. Menigmaal rookten we dan een pijp of sigaret van binnengesmokkelde tabak. Wij konden niemand vertrouwen en moesten dus zeer op onze hoede zijn. Wij hadden verlof om de heilige communie op elk uur van de dag of nacht te ontvangen. Het enige wat on die omstandigheden nodig was, was opletten dat niemand het bemerkte. De heilige communie werd ook onder het wandelen uitgereikt; het ging eraantoe als bij het biechthoren. Na enkele dagen kregen we van de priester die het langste in het kamp zat, een doosje met geconsacreerde hosties. Nu waren wij rijk en voelden ons sterk. Onze Lieve Heer was de hele tijd bij ons, want het was uiterst moeilijk het Aller­heiligste ergens te verbergen; daarom droegen wij het altijd bij ons. Er was altijd veel vraag naar biecht en communie. Elke morgen, tien over vijf, gingen we in het donker door het kamp, waar heet wat mensen al op ons wachtten ...

Mis in het kamp

Op 18 mei 1944 had ik het grote geluk voor de eerste keer de H. Mis in het kamp te kunnen tezen. Liggend op een bed met een klein stuk wit papier als corporale, met een hostie die niet groter was dan een asperinetablet en een mosterdglas met een paar druppels wijn, vierde ik het eucharistisch offer. Als er geen gevaar bestand om gesnapt te worden, bad ik alle gebeden van de mis, maar als de toestand gevaarlijk was, hoefden wij alleen maar de woorden van de consecratie te zeggen. Op deze manier heb ik in het jaar 1944 69 keer en in het jaar 1945 66 keerde H. Mis gevierd. Gewoonlijk waren daarbij maar enkele mensen aanwezig want een groter aantal zou direct argwaan hebben gewekt.

Begin van het Legioen

Langs een geheime weg had ik het praesidium in Oirsbeek laten weten dat ik Tesserae nodig had. Die kwamen dan al gauw en ik begon eraan te werken. Ik koos verscheidene betrouwbare mannen als legionairen uit, gaf ze onderricht en ze hebben werkelijk prachtige arbeid verricht. Na het avondeten bezochten ze mij in het donker en we bespraken dan, op het bed liggend, ons werk en onze plannen in het nachtelijk duister. Allen waren ze begeesterd. Dagelijks baden ze de legioengebeden en dagelijks volbrachten zij hun opdrachten. Het meest betreurde ik, dat we nooit een vergadering konden beleggen, zoals in het handboek voor geschreven is. Maar door hun optreden brachten ze veel mensen in contact met de priester.

Hun Gods­liefde was aanstekelijk en vindingrijk in het opsporen van nieuwe methoden. En geen enkele keer werden ze daarbij betrapt. Zo hebben de legionairen samen met mij stap voor stap het apostolaat op gang gebracht. Regelmatig gaf iemand van ons geloofsonderricht in de barak ‘Besmettelijke ziekten’. Wij hadden gemerkt dat onze bewakers bang waren daar naartoe te gaan, omdat ze vrees hadden voor infectie. Zo werd dat een schitterende mogelijkheid, die wij tot het einde toe benut hebben.

Legionairen als Communie-uitreikers

Voordat de laatste priester uit het kamp vertrok, vroeg ik hem van de aarts­bis­schop ( = Kard. de Jong) het verlof te verkrijgen, dat ook enige leken de heilige communie zouden mogen meedragen en uitreiken. Ik had de handen vol met biechthoren en het werd steeds moeilijker niet ‘gesnapt’ te worden. Als ik alleen maar de communie mocht uitreiken, dan zou dat zeker ontdekt wcxden. De aarts­bis­schop gaf mij ogenblikkelijk dat verlof en zo koos ik dan vijf legionairen daarvoor uit. Door hun ijver hebben deze leken in die catacombentijd ons priesters een zeer goed voorbeeld gegeven. Vaders van grote gezinnen weenden van biijd­schap, als we 's avonds op bed liggend en op fluistertoon de situatie met elkaar bespraken. Na de bevrijding heb ik met verschillenden van hen nog gesproken. Zij hadden de doosjes, waarin zij de hosties droegen, als een kostbaar souvenir aan die prachtige ogenblikken van intiem samenzijn met de Heer steeds bewaard.

Het alledaagse werk van het Legioen

(in het kamp)

Andere legionairen hielpen mij op het spoor te komen van mensen, die zich van het geloof hadden afgewend, ze in de eerste grondbeginselen van het geloof te ondemichten en hen te leren bidden. Ik heb ook verscheidene niet-katholieken tot de opname in de kerk voorbereid en werd daarbij door de legionairen bijgestaan. Daarnaast moest ik veel preekjes houden (zonder voor­be­rei­ding), want gedurig werd ik onverwachts opgeroepen: Eerwaarde, komt alstublieft, want we hebben een groepje bij elkaar op een veilige plaats. Ik ging er dan spoorslags naartoe en hield een preekje. De hachelijkste situaties kwamen hiervandaan, dat de mensen van ontroering begonnen te huilen. Dat was een echt gevaar en is nogal eens voorgekomen...

Ik had verder een klein groepje legionairen. die rozenkransen vervaardigden. Wanneer je het kamp binnenkwam, moest je alle religieuze voorwerpen afgeven. Gelukkig ontdekten we in het kamp wat kralen, die waren overgelaten door een vroegere fabriek. Die kralen waren sterk en zo konden we de mensen een nieuwe rozenkrans verschaffen.

Maar ik had niet alleen met de mensen te maken, die nog in het kamp arbeidden, maar ik moest ook zorg besteden aan de zieken in de barak. Daar hadden de gevangenen veel tijd tot nadenken. zodat ik ze allen bezoeken en bemoedigen moest. In deze afdeling vervulden twee legionairen hun taak. Een van hen had als leuze: ik wil mijn hete leven inzetten. Hij is intussen bij de Trap­pis­ten ingetreden. Zijn helper en vriend, een begaafde jongeman, wilde Salesiaan worden. Helaas is dat er niet van gekomen. Hij werd naar een ander kamp overgebracht en daar is hij niet levend uitgekomen. Bij een optelling van de legionairen zou ik nog melding willen maken van een burge­mees­ter, een vader van een gezin met . negen kinderen, een oude, vrome en eenvoudige boer en een advocaat.

Deze periode heeft niet al te lang geduurd. Al mijn legionairen werden overge­plaatst of vrijgelaten. Ik was dan ook blij dat een andere priester mij kwam helpen. Ondertussen was ik ook van de arbeid in het veld overge­plaatst naar de zagerij. Het voordeel was, dat ik nu voortdurend in het kamp was, waar ik opgezocht kon worden door ieder die mij zien en spreken wilde.

Tot zover kapelaan Jacques Frijns, die een van de eerste pionieren was van het legioen in Nederland.

Dr. G. de Gier M.S.C.





 
© Copyright 2022 • Legioen van Maria Nederland & België     Deze website is ontworpen en wordt onderhouden door iMoose